Invloed van verbeteringen bij overdracht woning

Dit besluit bevat het beleid over de toepassing van artikel 10 van de Successiewet 1956, met ingang van 1 januari 2010, bij overdracht.
Dit onderdeel behandelt de invloed van verbeteringen.

 

Besluit: BLKB 2012/103M

Geldig vanaf:4 april 2012

 

 

Tekst uit besluit:

6. De invloed van verbeteringen

In mijn antwoorden van 14 november 2011, nr. DGB2011/6811U, op de Kamervragen van het lid Omtzigt(Kamerstukken II 2011/12, Aanhangsel 663) ben ik onder meer ingegaan op de invloed van
verbeteringen aan de woning na overdracht aan het kind. Voor de Successiewet wordt uitgegaan van de WOZ-waarde van de woning op het moment van het overlijden (artikel 21, vijfde lid, van de Successiewet). Voor de toepassing van artikel 10 van de Successiewet wordt die WOZ-waarde
gerelateerd aan de staat van de woning op het moment van de rechtshandeling. De waardestijging die ontstaat door tussentijdse verbeteringen wordt niet in de grondslag van artikel 10 van de Successiewet betrokken. Een uitzondering hierop is een verbetering die het gevolg is van de omzetting van volle eigendom in vruchtgebruik. De belanghebbende moet aannemelijk maken dat sprake is van een verbetering die heeft geleid tot waardevermeerdering. Hiervoor geldt geen oorgeschreven vorm, maar de vrije bewijsleer. De waardestijging door een verbetering moet twee keer worden gewogen, namelijk op het moment van de rechtshandeling en het moment van overlijden van de vruchtgebruiker.

Voorbeeld
Een ouder droeg zijn woning in 1990 over aan zijn kind onder voorbehoud van vruchtgebruik. De waarde in het economische verkeer was toen € 25.000. Op 1 januari 2010 was de WOZ-waarde € 110.000. Het kind heeft in 2000 de woning verbeterd. Zonder die verbetering zou de WOZ-waarde op 1 januari 2010 € 100.000 zijn. De ouder overlijdt in 2020, de WOZ-waarde is dan € 155.000. Zonder de verbetering in 2000 zou de WOZ-waarde in 2020 € 140.000 zijn. De waardestijging door de verbetering blijft buiten beschouwing. Uitgangspunt voor artikel 10 van de Successiewet is dus € 140.000. Door de goedkeuring in onderdeel 5 blijft buiten aanmerking de waardestijging van 1990 tot 2010 van € 75.000 (€ 100.000 – € 25.000). Op grond van artikel 10 van de Successiewet wordt de woning als verkrijging van € 65.000 in aanmerking genomen (€ 25.000 + € 40.000). Ook onder de toepassing van de goedkeuring blijft de waardestijging door de verbetering in dit geval buiten de erfbelasting.

Overgangsregeling voor overdrachten van woningen vóór 1 januari

Dit besluit bevat het beleid over de toepassing van artikel 10 van de Successiewet 1956, met ingang van 1 januari 2010, bij overdracht.
Dit onderdeel bevat een overgangsregeling voor woningen die zijn overgedragen vóór 1 januari 2010. Voor de toepassing van artikel 10 van de Successiewet blijft de waardeaangroei vanaf de datum van de rechtshandeling tot 1 januari 2010 buiten aanmerking.

 

Besluit:BLKB 2012/103M

Geldig vanaf:1 januari 2010

Tekst uit besluit:

5. Overgangsregeling voor overdrachten van woningen vóór 1 januari 2010

In de besluiten van 30 november 1964, nr. D4/8981 en 25 augustus 1980, nr. 280-11466, was een goedkeuring gegeven voor de toepassing van artikel 10 van de Successiewet. Die besluiten zijn ingetrokken bij besluit van 16 december 2009, nr. CPP2009/2357M. In mijn antwoorden van 18 oktober 2011, nr. DGB/2011/5072U, op Kamervragen van de leden Omtzigt en Ormel (Kamerstukken II 2011/12, Aanhangsel 342), heb ik aangegeven alsnog overgangsrecht te treffen voor de intrekking van het besluit uit 1964. Ik keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring
Ik keur onder voorwaarden goed dat voor de toepassing van artikel 10 van de Successiewet voor onroerende zaken die in gebruik zijn als woning wordt uitgegaan van de waarde van die woning op het tijdstip van de rechtshandeling(en) waarbij het genot is ontstaan, vermeerderd met de waardestijging van 1 januari 2010 tot de overlijdensdatum. De waardestijging vanaf het tijdstip van de rechtshandeling tot 1 januari 2010 wordt dus niet meegenomen in de grondslag van artikel 10 van de Successiewet.

Voorwaarden
Voor de goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:

  • Vanaf 2010 geldt voor de Successiewet voor woningen de WOZ-waardering (artikel 21, vijfde lid, van de Successiewet). Als waarde per 1 januari 2010 geldt de WOZ-waarde die voor het kalenderjaar 2010, met peildatum 1 januari 2009, voor de woning is vastgesteld.
  • Het genot waarop artikel 10 van de Successiewet betrekking heeft, is ontstaan vóór 1 januari 2010.
  • Als de waarde op het moment van overlijden lager is dan de waarde op 1 januari 2010, wordt de waarde op het moment van de rechtshandeling in aanmerking genomen. Als de waarde op het moment van overlijden lager is dan de waarde op het moment van de rechtshandeling geldt, op grond van de wet, de waarde op het moment van overlijden.

Toelichting
Het overgangsrecht geldt ook voor de gesplitste aankoop of de splitsing na aankoop van de volle eigendom van vóór 2010. Ook geldt het overgangsrecht voor de gevallen waarin het vruchtgebruik (voor of na 1 januari 2010) is omgezet in huur. Hierna volgt een aantal voorbeelden over de systematiek. In alle gevallen geldt dat daarna nog rekening moet worden gehouden met het opgeofferd bedrag. Zie daarvoor onderdeel 2 van dit besluit.

Voorbeeld 1
Een ouder droeg zijn woning in 1990 over aan zijn kind onder voorbehoud van vruchtgebruik. De waarde in het economische verkeer van de volle eigendom van de woning was toen € 25.000. Op 1 januari 2010 was de WOZ-waarde € 100.000. De ouder overlijdt in 2020. De WOZ-waarde is dan € 140.000. Door de goedkeuring wordt op grond van artikel 10 van de Successiewet de woning voor € 65.000 (de waarde ten tijde van de rechtshandeling plus de waardestijging vanaf 1 januari 2010) in aanmerking genomen. Buiten aanmerking blijft de waardestijging van 1990 tot 2010 van € 75.000 (€ 100.000 – € 25.000).

Voorbeeld 2
Een ouder droeg zijn woning in 1990 over aan zijn kind onder voorbehoud van vruchtgebruik. De waarde in het economische verkeer van de volle eigendom van de woning was toen € 25.000. Op 1 januari 2010 was de WOZ-waarde € 100.000. De ouder overlijdt in 2011, de WOZ-waarde is dan € 98.000. Door de goedkeuring blijft de waardestijging van 1990 tot 2010 van € 75.000
(€ 100.000 – € 25.000) buiten beschouwing. De waarde kan door de overgangsregeling echter niet minder worden dan de waarde op het moment van de rechtshandeling. Voor artikel 10 van de Successiewet is de verkrijging € 25.000.

Voorbeeld 3
Als voorbeeld 2. Maar de ouder heeft voor of na 1 januari 2010 afstand gedaan van het vruchtgebruik en is de woning van het kind gaan huren. De uitkomst blijft hetzelfde. De betaling door het kind voor de verkrijging van het vruchtgebruik, verhoogt zijn opgeofferd bedrag.

Voorbeeld 4
Een ouder droeg zijn woning in 2008 over aan zijn kind onder voorbehoud van vruchtgebruik. De waarde in het economische verkeer van de volle eigendom vande woning was toen € 110.000. Op 1 januari 2010 was de WOZ-waarde€ 100.000. De ouder overlijdt in 2011, de WOZ-waarde is dan € 98.000.Op grond van artikel 10 is de verkrijging € 98.000.

Ambtshalve vermindering
Als een aanslag erfbelasting onherroepelijk vaststaat, is het besluit van 16december 2010, nr. DGB2010/6799M, van toepassing. Een belanghebbende kan verzoeken de overgangsregeling alsnog toe te passen en zijn aanslag ambtshalve te verminderen.

Overdracht onder voorbehoud van huur

Dit besluit bevat het beleid over de toepassing van artikel 10 van de Successiewet 1956, met ingang van 1 januari 2010, bij overdracht onder voorbehoud van huur.
Dit onderdeel bevat een goedkeuring voor de situatie waarin een onroerende zaak vóór 1 januari 2010 is overgedragen onder voorbehoud van een huurrecht. Dit onderdeel bevat een verduidelijking voor de zakelijke huurprijs die is overeengekomen vóór 1 januari 2010.

 

Besluit:BLKB 2012/103M

Geldig vanaf:1 januari 2010

 

Tekst uit besluit:

4. Overdracht onder voorbehoud van huur

Bij de overdracht door een ouder van zijn woning aan een kind onder voorbehoud van een huurrecht, blijft artikel 10 van de Successiewet buiten toepassing als de ouder jaarlijks aan het kind een zakelijke huur heeft betaald die tenminste gelijk is aan 6% van de waarde van de woning in onbezwaarde staat. Als de overdracht al vóór 1 januari 2010 heeft plaatsgevonden, moet de huur al die tijd ten minste 6% van de waarde hebben bedragen. Het in onderdeel 3.1. vermelde wettelijke overgangsrecht is immers beperkt tot schuldigerkenningen. Deze beperking leidt tot een onevenwichtigheid in behandeling met huursituaties. Tijdens de parlementaire behandeling heb ik toegezegd een voorziening te treffen voor op 1 januari 2010 bestaande huursituaties (Kamerstukken I 2009/10, 31 930, nr. F, blz. 15). Ik keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring
Ik keur onder een voorwaarde goed dat artikel 10, derde lid, van de Successiewet buiten toepassing blijft bij een overdracht vóór 1 januari 2010 van een woning, onder voorbehoud van een huurrecht waarvan de huur minder is dan 6% van de waarde van de woning in onbezwaarde staat.

Voorwaarde
Voor deze goedkeuring geldt de voorwaarde dat bij de overdracht een huursom is overeengekomen, waarvan de betrokkenen in redelijkheid konden aannemen dat die huursom zakelijk was en dat dit tot het moment van het overlijden zo is gebleven.
De voor de hand liggende wijze van het zakelijk houden van de huursom is dat de huursom de trendmatige huurontwikkeling volgt. Hieraan is in ieder geval voldaan als de huur jaarlijks is aangepast aan de huurindexatie. Maar er zijn ook andere manieren om een huur zakelijk te houden, zoals een periodieke vaststelling van de zakelijke huur door een deskundige. Of de huur zakelijk was en ook zakelijk is gebleven, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval.
Ter voorkoming van misverstanden merk ik nog op dat voor huursituaties die op of na 1 januari 2010 zijn ontstaan, de wettelijke regeling geldt. In die gevallen geldt een huursom van 6% van de WOZ-waarde van de woning in onbezwaarde staat als voorwaarde om toepassing van artikel 10 van de Successiewet te voorkomen.

Schuldigerkenningen uit vrijgevigheid

Dit besluit bevat het beleid over de toepassing van artikel 10 van de Successiewet
1956, met ingang van 1 januari 2010, bij de vergoeding bij schuldigerkenning uit vrijgevigheid.
In dit onderdeel wordt de rentevergoeding bij schuldigerkenningen behandeld.
Artikel 10 wordt niet toegepast als jaarlijks 6% rente is betaald. Inhaalbetalingen zijn tot overlijden mogelijk als over de inhaalperiode ten minste 6% samengestelde rente is betaald. Voor schuldigerkenningen van vóór 2010 tegen een zakelijke rente mag ook voor de inhaalbetaling die zakelijke rente worden gehanteerd. In onderdeel 3 is thans tot uitdrukking gebracht dat een
daadwerkelijke jaarlijkse vergoeding van ten minste 6% van het schuldig erkende bedrag altijd volstaat, ook als een zakelijke rente op zich hoger zou zijn dan 6%.

 

[wpcol_1third id=”” class=”” style=””]

Besluit:

Geldig vanaf:

Ingetrokken d.d.:

Intrekkeningsbesluit:

[/wpcol_1third] [wpcol_2third_end id=”” class=”” style=””]

BLKB 2012/103M

4 april 2012

 

 

[/wpcol_2third_end]

Tekst uit besluit:

3. Schuldigerkenningen uit vrijgevigheid

Bij schuldigerkenningen uit vrijgevigheid kan bij overlijden van de schuldigerkenner sprake zijn van een fictieve verkrijging. Bij een schuldigerkenning uit vrijgevigheid blijft toepassing van artikel 10 van de Successiewet achterwege als is voldaan aan de volgende twee voorwaarden:

  • De schuldigerkenner heeft daadwerkelijk jaarlijks een vergoeding betaald voorhet door hem schuldig erkende bedrag.
  • De vergoeding is ten minste gelijk zijn aan 6% van het schuldig erkende bedrag (artikel 10, derde lid, van de Successiewet).

De daadwerkelijke jaarlijkse vergoeding van ten minste 6% van het schuldig erkende bedrag volstaat, ook als de zakelijke rente op zich hoger zou zijn dan 6%. Door het opnemen van deze 6%-normrente wordt enerzijds bereikt dat hetgeen de overledene geacht kan worden te genieten aan een maximum wordt gebonden en anderzijds dat er ook genot is als de vergoeding daar beneden ligt. Dus ook bij bijvoorbeeld een rente van 5,8% is er sprake van genot; een beetje genot is immers ook genot. Het genot is ook behouden indien 10% is overeengekomen en de ouder 6% betaalt. In dit geval heeft de ouder het genot over de rente behouden (Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, p. 39).

3.1. Overgangsrecht
Artikel XII, vijfde lid, van de Wet van 17 december 2009 (Stb. 2009, 564) voorziet in overgangsrecht met betrekking tot schuldigerkenningen uit vrijgevigheid die zijn overeengekomen voor 1 januari 2010. In een dergelijk geval blijft toepassing van artikel 10 van de Successiewet bij het overlijden van de schuldenaar achterwege, als de betrokkenen in redelijkheid mochten aannemen dat de afgesproken rente zakelijk was. Uiteraard dient deze rente dan conform het derde lid van artikel 10 van de Successiewet daadwerkelijk en jaarlijks tot het overlijden van de schuldigerkenner te zijn betaald. Zie hiervoor ook onderdeel 3.2. hierna.

3.2. De rente moet op tijd zijn betaald
Als op het moment van overlijden niet alle verschuldigd geworden rente daadwerkelijk is betaald, is artikel 10 van de Successiewet van toepassing.

Lopende termijn
Voor de nog niet verschuldigde rente over de op het moment van overlijden nog lopende termijn geldt het volgende. Als deze rente na overlijden wordt betaald of verrekend, kan voor de toepassing van artikel 10 van de Successiewet worden aangenomen dat deze rente is betaald. Dit geldt echter alleen als de rentetermijn maximaal een jaar is.

Inhaalbetalingen
Alle al verstreken rentetermijnen moeten op het moment van overlijden zijn betaald. Bij een te late betaling vóór het overlijden wordt toepassing van artikel 10 van de Successiewet voorkomen als op het moment van het overlijden:

  • de rente zelf is betaald;
  • over de te laat betaalde rente een samengestelde rentevergoeding is betaald over de periode vanaf het moment van de verschuldigdheid van de rente tot de daadwerkelijke betaling van de rente;
  • die samengestelde rentevergoeding gelijk is aan de overeengekomen rente bij de schuldigerkenning. Als die rente hoger is dan 6%, kan worden volstaan met een samengestelde rente van 6%.

Als de rente of de samengestelde rentevergoeding dus tijdens het leven van de schuldigerkenner niet daadwerkelijk of niet geheel is betaald, is artikel 10 van de Successiewet van toepassing, over het gehele schuldig erkende bedrag.

Gesplitste aankoop in vruchtgebruik en bloot eigendom

Dit besluit bevat het beleid over de toepassing van artikel 10 van de Successiewet 1956, met ingang van 1 januari 2010, bij gesplitste aankoop of splitsing na aankoop. Dit onderdeel ziet op de uitwerking bij gesplitste aankoop en splitsing in vruchtgebruik en bloot eigendom na aankoop. Dit onderdeel is uitgebreid met een voorbeeld over (de oprenting van) het opofferd bedrag.

 

Besluit:BLKB 2012/103M

Geldig vanaf:4 april 2012

Tekst uit besluit:

2. Gesplitste aankoop

Tot en met 2009 gold artikel 10 van de Successiewet voor de situatie waarin de erflater zelf de bloot eigendom overdroeg. Voor overlijdens op 1 januari 2010 en later is artikel 10 van de Successiewet ook van toepassing bij de zogenoemde gesplitste aankoop en de splitsing na aankoop van de volle eigendom.  Een voorbeeld van een gesplitste aankoop is dat tegelijkertijd de ouder(s) het vruchtgebruik en het kind de bloot eigendom van een goed kopen van een derde.
Een voorbeeld van de splitsing na de aankoop is dat het kind van een derde de volle eigendom koopt en vervolgens het vruchtgebruik overdraagt aan zijn ouder(s).

Opgeofferd bedrag
Bij de toepassing van artikel 10 van de Successiewet komt in mindering hetgeen de verkrijger heeft opgeofferd voor zijn fictieve verkrijging (artikel 7, eerste lidvan de Successiewet). Voor de gesplitste aankoop en de splitsing na aankoop werkt dit als volgt uit. Bij de gesplitste aankoop is hetgeen het kind heeft opgeofferd de koopsom voor de bloot eigendom van de derde. Bij de splitsing na aankoop is hetgeen het kind heeft opgeofferd de waarde van de bloot eigendom ten tijde van de splitsing.
Het opgeofferd bedrag wordt vermeerderd met 6% enkelvoudige rente (artikel 7, derde lid, van de Successiewet) van de dag van de splitsing tot en met de dag van het overlijden. De fictieve verkrijging kan hiermee echter niet negatief worden (artikel 7, eerste lid, slot, van de Successiewet).

Voorbeeld
Het kind verkreeg op 2 februari 2002 de bloot eigendom van een derde voor € 100.000. Het kind betaalde hierover € 6.000 overdrachtsbelasting. Zijn ouder verkreeg van die derde het vruchtgebruik. De ouder overleed op 1 februari 2012.
Artikel 10 van de Successiewet is van toepassing. Het opgeofferde bedrag is:
– De betaling voor de bloot eigendom op 1 juli 2002 € 100.000
– De enkelvoudige oprenting over € 100.000, 10 x 6% € 60.000
– Totaal opgeofferd € 160.000
De overdrachtsbelasting die het kind heeft betaald voor de verkrijging van de bloot eigendom komt in mindering op de verschuldigde belasting (artikel 7, tweede lid, van de Successiewet).


Spijt van het opzetten van een structuur ter voorkoming belasting?

Heeft u in het verleden belastingheffing trachten te voorkomen en wilt u ervan af.

Doe dit dan voor 1 december 2011. De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat er geen vergrijpboete wordt opgelegd als de belastingplichtige of zijn adviseurs de (ontmantelde) trust- en stichtingsstructuren meldt.

Zie hier het besluit..

Hieronder volgt de tekst van de goedkeuring:

Voor zover nodig keur ik goed dat de Belastingdienst ten aanzien van een belastingplichtige of zijn adviseur die zijn hiervoor bedoelde (ontmantelde) structuren meldt vóór 1 december 2011 ervan uit gaat dat de melding plaatsvindt vóórdat de belastingplichtige weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden (artikel 67n van de AWR). Dat betekent dat indien sprake is van inkeer binnen twee jaren, zoals bedoeld in artikel 67n, eerste lid, van de AWR, er geen vergrijpboete wordt opgelegd. Is sprake van inkeer buiten de bedoelde tweejaarstermijn dan geeft dat aanleiding tot matiging van de vergrijpboete (artikel 67n, tweede lid, van de AWR).
De bovenstaande “voorzovernodiggoedkeuring” in combinatie met een totaaloplossing, vergemakkelijkt het voor belastingplichtigen te komen tot een situatie waarin zij zoveel mogelijk uit zichzelf de regelgeving nakomen, hetgeen een strategische doelstelling is van de Belastingdienst. Vanzelfsprekend geldt vorenstaande niet indien de Belastingdienst voorafgaande aan de melding over een concrete structuur al contact heeft opgenomen met een belastingplichtige. Men kan zich schriftelijk melden bij de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg, Postbus 90300, 5000 MN Tilburg, t.a.v. de heer R.F.H. Reinewald.