Verkoop woning jaar voordat nieuwe woning wordt aangekocht

Box 3 geeft de vermogenspositie van de belastingplichtige weer. Het kan voorkomen dat belastingplichtige in enig jaar een woning verkoopt en pas het volgende jaar een nieuwe woning aankoopt. Mocht als gevolg daarvan het box 3 vermogen tijdelijk zijn toegenomen, dient dit gewoon te worden opgegeven als box 3 vermogen. Verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule worden afgewezen.

 

Tekst uit besluit:

2.2 Van de oude eigen woning via box 3 naar de nieuwe eigen woning

Het komt voor dat een belastingplichtige de eigendom van zijn eigen woning overdraagt en vervolgens na de jaarwisseling de eigendom van zijn nieuwe eigen woning verkrijgt. Dat kan gevolgen hebben voor box 3. Zie onderstaand voorbeeld ter verduidelijking.

Voorbeeld
De heer A verkoopt in 2012 zijn eigen woning en draagt de eigendom in datzelfde jaar over aan de koper. Na aflossing van zijn hypotheekschuld houdt de heer A een bedrag over. De heer A zet dit bedrag in 2012 op een spaarrekening en betrekt een huurhuis.
In 2013 zegt de heer A de huur op en koopt een nieuwe eigen woning. Voor de financiering van deze nieuwe eigen woning haalt hij het bedrag van zijn spaarrekening.

Toelichting en verzoeken hardheidsclausule
Het bedrag dat de heer A op zijn spaarrekening heeft gezet, behoort tot de bezittingen in box 3 op de peildatum 1 januari 2013 (artikel 5.3, tweede lid, onderdeel e, van de Wet IB 2001). Verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule (artikel 63 van de AWR) goed te keuren dat de heffing in box 3 over het spaarsaldo achterwege blijft, wijs ik af. Op 1 januari 2013 heeft de heer A namelijk een bezitting in box 3 en geen eigen woning. De wetgever heeft met de vermogensrendementsheffing (box 3) gekozen voor een robuust en eenvoudig uitvoerbaar systeem. In dat systeem maakt het niet uit wat de herkomst van een bezitting is of hoe lang de werkelijke bezitsperiode is en wordt het saldo van de bezittingen minus de schulden (de rendementsgrondslag) op de peildatum vastgesteld.

Belastingschuld in BOX3

Box 3 geeft de vermogenspositie van de belastingplichtige weer. Schulden die niet in box 3 mogen worden vermeld zijn belastingschulden (art 5.3 lid 3 b en c Wet op de IB), met als uitzondering daarop erfbelastingschulden.

Middels een voorlopige aanslag kan belastingplichtige het vermogen reeds gedurende het belastingjaar verlagen.

Mocht belastingplichtige een voorlopige aanslag voor 1 oktober hebben aangevraagd en deze is nog niet betaald zonder dat de belastingplichtige hier schuld aan heeft, kan de hoogte van deze aangevraagde aanslag opgenomen worden als schuld.

Eveneens mag als schuld worden opgenomen de in januari 2008 middels automatisch incasso geincasseerde betaling van de voorlopige aanslag 2007 (welke in december 2007 had moeten worden uitgevoerd).

 

Tekst uit besluit:

2.1. Tijdig verzoek om een voorlopige aanslag en box 3

Met uitzondering van erfbelastingschulden zijn belastingschulden geen schulden in box 3 (artikel 5.3, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet IB 2001). De belastingplichtige kan de eventuele nadelige gevolgen van deze regel voor inkomstenbelastingschulden voorkomen door tijdig een verzoek voor een (nadere) voorlopige aanslag of een aangifte in te dienen en de aanslag voor de peildatum van box 3 te betalen.

Voor de belastingjaren 2012 en eerder wordt in dit kader onder tijdig verstaan: een schriftelijk verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag of een aangifte die vóór 1 oktober is ingediend. Met ingang van het belastingjaar 2013 wordt onder tijdig verstaan:
a. Een schriftelijk of digitaal verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag dat 8 weken voor het einde van het kalenderjaar is ingediend.
b. Een aangifte die 13 weken voor het einde van het kalenderjaar is ingediend.

Na het tijdig indienen van een verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag of een aangifte kan het voorkomen dat verwerking door de inspecteur meer tijd in beslag
neemt dan gebruikelijk is. De (nadere) voorlopige aanslag naar aanleiding van het verzoek of de aangifte kan dan op zodanig tijdstip worden vastgesteld dat de
belastingplichtige daardoor redelijkerwijs niet in staat is om nog voor de peildatum van box 3 te betalen.

Goedkeuring
Voor die situatie keur ik het volgende goed. Het bedrag dat op de niet tijdig opgelegde (nadere) voorlopige aanslag binnen de betalingstermijn is betaald, behoort op de peildatum niet tot de bezittingen in box 3. Het bedrag dat niet tot de bezittingen behoort, is gebaseerd op de volgens het verzoek of de aangifte op te leggen (nadere) voorlopige aanslag, maar ten hoogste het bedrag dat uiteindelijk op de aanslag is verschuldigd.

De goedkeuring kan worden uitgevoerd door bij de aangifte het bedrag van één of meer van de (niet vrijgestelde) bezittingen in box 3 te verlagen. De verlaging mag er niet toe leiden dat één van de bezittingen of het totaal van de bezittingen op een negatief bedrag uitkomt.

Als de aanslag inkomstenbelasting over het betrokken belastingjaar al is opgelegd, kan de goedkeuring op schriftelijk of digitaal verzoek van de belastingplichtige worden uitgevoerd door een vermindering van de aanslag.

Voor de belastingjaren tot en met 2010 geldt ook het volgende. In de situatie dat de peildatum van de heffing in box 3 valt in de loop van het kalenderjaar (bij overlijden of emigratie), geldt de goedkeuring ook als het verzoek om een voorlopige aanslag is ingediend uiterlijk drie maanden vóór die peildatum.

Wijziging van de begunstiging van oud-regimelijfrenten ten behoeve van de minstverdienende echtgenoot, gevolgd door omzetting in een lijfrentespaarrekening

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit uitgebracht, waarin duidelijk wordt dat de overgangsbepaling O van de Invorderingswet (en daarmee ook artikel 69 WET IB 1964) ook geldt voor situaties waarin een oud-regime-lijfrenteverzekering fiscaal geruisloos wordt omgezet in een met ingang van 2008 fiscaal mogelijke lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht. Dus als de rekeninghouder de andere echtgenoot is dan degene die in het verleden de lijfrentepremies van de oud-regimelijfrente heeft afgetrokken, moeten de uitkeringen worden belast bij de op het tijdstip van ontvangst meestverdienende echtgenoot.

Een in april 2011 genomen standpunt (1) heeft ertoe geleid dat in identieke gevallen belastingplichtigen op basis van dat standpunt vaststaande posities hebben ingenomen. Dergelijke posities moeten fiscaal worden behandeld conform het in april 2011 door de Belastingdienst voor de specifieke casus ingenomen standpunt omdat belastingplichtigen daaraan vertrouwen mogen ontlenen. Met het oog op de beoordeling of sprake is van opgewekt vertrouwen en om dit voor de toekomst vast te leggen, moeten deze situaties vóór 1 januari 2012 worden gemeld aan de voor de belastingplichtige bevoegde inspecteur van de Belastingdienst. Daarbij dienen stukken te worden overgelegd waaruit het tijdstip van onherroepelijk worden van de begunstiging c.q. het tijdstip van overboeking van het lijfrentekapitaal blijkt.

Zie besluit BLKB2011/1576M

(1)
De specifieke casus betrof een zogenoemde kapitaalverzekering met lijfrenteclausule die was gesloten door de meestverdienende echtgenoot die ook de lijfrentepremies had afgetrokken. Op het tijdstip van de expiratie van de kapitaalverzekering was de minstverdienende echtgenoot onherroepelijk begunstigde van de lijfrente. De lijfrenteclausule moet daarom ook door de minstverdienende echtgenoot worden uitgevoerd en deze doet dat door het inbrengen van het lijfrentekapitaal in een lijfrentespaarrekening. Langs deze weg is in de eerste plaats een fiscaal geruisloze omzetting mogelijk, ondanks het feit dat de andere echtgenoot dan de echtgenoot die oorspronkelijk verzekeringnemer was, de rechthebbende wordt van de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht. Bovendien hield het standpunt van de Belastingdienst in dat de uitkeringen die op de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht worden ontvangen door de minstverdienende echtgenoot, ook daadwerkelijk bij die echtgenoot zouden worden belast. Dit ondanks het feit dat de premies voor de lijfrenteverzekering in het verleden bij de andere, meestverdienende echtgenoot in aftrek zijn gekomen.

Familie helpen bij aankoop huis

Wilt u een huis aankopen, maar de bank kan of mag niet het volledige bedrag financieren? Hulp van familie kan een prima oplossing hiervoor zijn.

Echter het kan voorkomen dat de bank daardoor hun eerdere financieringsvoorstel ook dienen te verlagen. In dat geval hebben wij daar een oplossing voor.
Wij kunnen u helpen om het rond te krijgen tegen zeer interessante fiscale en financiële voorwaarden.
Neemt u gerust contact op met ons kantoor, om deze zaak te bespreken.

Let op, wij zijn geen hypotheekadviseur of hypotheekbemiddelaar.

Fiets van de zaak

De staatssecretaris van Financiën keurt goed dat de inkoopprijs wordt verminderd met de eigen bijdrage van de werknemer voor de aan hem verstrekte fiets. Als het saldo niet hoger is dan € 749 inclusief btw, komt de voor de inkoop van de fiets aan de ondernemer in rekening gebrachte btw volledig voor aftrek in aanmerking.

Om praktische redenen keur ik ook goed dat geen correctie van de aftrek bij de ondernemer plaatsvindt van de afgetrokken btw ter zake van de aan de werknemer in het kader van woon-werkverkeer verstrekte fiets als de werknemer de fiets ook voor andere privé-doeleinden kan gebruiken.

Als de fiets niet tegen vergoeding of tegen een symbolische vergoeding wordt verstrekt door een van de btw-heffing vrijgestelde ondernemer, kan de btw die betrekking heeft op de aanschaf van de fiets uiteraard niet in aftrek worden gebracht.

Als de inkoopprijs van de aan de werknemer verstrekte fiets na aftrek van de eigen bijdrage van de werknemer hoger is dan € 749 inclusief btw, is de aftrek van btw uitgesloten voor het bedrag dat uitkomt boven € 749. Tot de grens van € 749 inclusief btw komt de btw volledig voor aftrek in aanmerking (mits de ondernemer volledig aftrekgerechtigd is).

Zie besluit

Download (%http://www.herafinance.nl/wp-content/uploads/2011/06/omzetbelasting-heffing-prive-gebruik-auto-en-toepassing-bua.pdf, %FS)

Rittenregistratie voor rijschoolhouders vereenvoudigd

27 mei 2011

De rittenregistratie voor rijschoolhouders is verder vereenvoudigd. De Belastingdienst heeft dit besluit genomen na overleg met de brancheorganisatie BOVAG.

Rijschoolhouders die bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak willen voorkomen, moeten hiervoor als bewijs een vereenvoudigde rittenregistratie bijhouden. Bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak geldt, als iemand meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis privé met de auto rijdt.

Die rittenregistratie is nu nog verder vereenvoudigd: rij-instructeurs hoeven niet meer de lesplaatsen bij te houden, die zij hebben bezocht. Rij-instructeurs mogen de begin- en eindkilometerstand per werkdag